Week 34 alweer. Tijd om het vluchtkoffertje klaar te zetten. Maar ook tijd om mijn wekelijkse stukje eindelijk eens te schrijven over onze aanstaande baby. Genoeg vrienden afgezeken, voldoende geouwehoerd over vogeltjes, klaar met de coronaverhalen. Het is tijd om het nieuwe leven er eens bij te pakken.
Ons nieuwe leven. En we hebben er zin in. Mijn vrouw niet zozeer in het klusje dat eerst nog even geklaard moet worden, maar wel in wat daarna komen gaat. Ze zeggen dat het prachtig is, maar ook heel vermoeiend. En dat weet ik, want ik heb er al twee. Ik weet dat ik straks geen oog meer dicht doe. Dat ik er zes keer in de nacht uit moet om het speentje weer in zijn mondje te doen. En dat ik na een week niet meer weet of mijn handen nou naar poep of naar billendoekjes ruiken.
En toch geeft het allemaal niets, want we krijgen een baby. Ik hoop met van die mollige armpjes waarbij het net lijkt alsof ie elastiekjes om zijn polsen heeft. En dan lekker samen in bad, zijn haartjes wassen met Zwitsal en hem dan knuffelen en kietelen tijdens het afdrogen. Dan de slaapzak aan, speentje in en nog even kijken naar de dierenposters op de muur voordat we een slaapliedje gaan zingen.
Jezus wat heb ik er zin in. Is het al zover? Nee, nog steeds week 34. Tijd gaat langzaam als je een column schrijft. Nog zes weken dus. Of meer. Misschien kan ik het huis nog schilderen. Of minder. Kan de box al in de kamer of is dat stom? Hoe kom ik eigenlijk aan alle adressen voor de geboortekaartjes? Wat moet er allemaal in zo’n vluchtkoffer? Zal ik ook een pak Snickers meenemen voor mezelf voor als het heel lang duurt?
Wat een vragen. Maar één ding is zeker. We gaan straks met ons tweetjes het ziekenhuis in en met ons drietjes er weer uit. In de babykamer waar al wekenlang een leeg ledikantje staat, ligt straks gewoon echt een klein ventje.