Het is een oude truc in de collectewereld: altijd in je eigen buurt collecteren. Tegen een onbekende kunnen we makkelijk weigeren, maar wie zegt er nou ‘nee’ als de buurvrouw met collectebus en een foldertje voor de deur staat. Maar er is ook een nieuwe truc: kinderen.
Ze gaan natuurlijk al langer langs de deuren. Met paaseitjes van de volleybalclub, met oliebollen van de handbalvereniging en met loten van de voetbal. Je-weet-wel, die gekleurde papiertjes waarop staat dat de hoofdprijs een fiets of een televisie is. Loten die je drie jaar in de keukenla bewaart totdat je tijdens een opruimactie merkt dat je niets gewonnen hebt.
Maar ineens worden kinderen ook naar voren geschoven met collectebussen voor goede doelen. Laatst kwam hier een jochie van een jaar of acht aan de deur. En een dag later twee tienermeisjes met iPads. Ze droegen een rode jas met logo van de Hartstichting. “Dag meneer, heeft u iemand in de familie met hartkwalen?” Toen ik zei: “ja, ikzelf”, waren de arme schaapjes een beetje van hun stuk gebracht.
De vriendelijke glimlach veranderde in een onzekere blik. Er moest immers snel een variatie komen op hun ingestudeerde verhaal. Maar ze herpakten zich goed. En ik raakte zelfs onder de indruk. Want hoe oud waren deze snotapen nou. Hooguit vijftien misschien. Ze waren vriendelijk, beleefd, goed geïnformeerd en keken tijdens het gesprek niet eens op hun mobieltjes om Instagram te checken.
Je raadt het al. Toen ze weggingen bleef ik achter als maandelijkse donateur van de Hartstichting. Iets dat ongetwijfeld bijna onmogelijk op te zeggen is. En wat is straks na de buurvrouwen en kinderen de volgende stap in de collectebranche? Kleuters? Hoogbejaarden? Mensen met puppies? Ik doe niet meer open.