Het gaat om de filet american. Ik ben een trouwe klant bij de slager, maar alleen voor een bakje filet. Liefst tachtig gram. Honderd mag ook. Genoeg voor twee crackers. Daarna ga ik weer. De slager probeert het iedere keer weer. ‘Anders nog iets?’ Maar elke week zeg ik dat dit het is. Als ik dan de zaak uitloop, voel ik dat ze me nakijken. Ik weet zeker dat ik een keer een rookworst in mijn nek gegooid krijg.
Het is altijd heel druk bij Slagerij Kroon. De mensen voor mij zijn ook vaak drie kwartier aan de beurt. Die willen vier kogelbiefstukken, een stuk kipgrillworst, tien plakken gerookte schouderham, vijf plakken kalkoenfilet, stamppot voor morgen en zo gaat dat maar door. Bovendien maken ze altijd een praatje met de slager. Over de kleinkinderen, het koude weer, of de wintertijd.
Daarna ben ik aan de beurt met mijn bakje filet. Meer niet. Klanten die achter mij staan te wachten, porren elkaar soms aan. Hij neemt alleen filet american. Één euro twintig. Wat een lef. Zie hem gaan op zijn fietsje. Rechtsaf. Richting Jumbo. Wedden dat hij daar de rest haalt. Van dat vieze voorverpakte vlees.
Één keer haalde ik ook kipspiezen voor de barbecue. Het heeft de krant niet gehaald, maar ik heb nog nooit een slager zo verbaasd zien kijken. Daarom vraagt hij iedere keer ‘anders nog iets?’. Het is de vraag hoe vaak ik nog ‘nee’ kan zeggen voordat die rookworst in mijn nek belandt.