Het is begonnen toen ik op een warme werkdag in mei zes keer een flamingo zag. Nummer één in een digitale nieuwsbrief op mijn werk, nummer twee op een telefoonhoesje van een collega, nummer drie als opblaasbare zwemband in de middagpauze bij Action, nummer vier op een korte broek van een voorbijganger en nummer vijf en zes in de stapel reclamefolders thuis.
Uit pure paniek heb ik de rest van de avond geen tv meer gekeken. Ik weet zeker dat het aantal flamingo’s anders boven de tien uit zou komen.
In bed vertelde ik mijn vrouw wat mij was overkomen. Ik zag haar schrikken. Er zijn mensen die soms wekenlang geen flamingo’s zien. Ik zag ze iedere dag. Meerdere malen.
Om mij te steunen kocht ze een schrijfboekje met ananassen op de kaft. In het boekje kon ik de dagen bijhouden waarop ik geen flamingo’s zag. “Ze hadden ook boekjes met flamingo’s op de kaft, maar deze leek me beter”, grapte ze. Sindsdien ligt het boekje op mijn nachtkastje. Helaas staat er nog maar één datum in.
Op 20 juni heb ik de hele dag geen flamingo’s gezien. Ik koester die dag nog steeds en durf inmiddels stiekem te hopen dat er deze maand een tweede dag volgt. Wel heb ik met mezelf de spelregel afgesproken dat ik een normaal leven moet leiden. Mezelf op zondag opsluiten in de voorraadkelder mag dus niet. Vindt mijn vrouw trouwens ook niet leuk. “Gewoon normaal doen”, zegt ze. “Dan gaat het vanzelf over.”
Meer foto's
