Als je die vraag wilt beantwoorden moet je eerst weten hoe het agrarische systeem in Nederland globaal in elkaar zit en waarom die trekkers daar rondcrossen.
Als tweede moet je jezelf eens proberen te verplaatsen in de gedachtegang van die trekkerbestuurder. Wat is zijn beweegreden om juist daar te zijn, om juist die route te nemen? Probeer je eens voor te stellen dat je zelf op die trekker zit en je van punt A naar punt B moet. Dan kom je er al gauw achter dat die route door de dorpskern, met alle gevaren en risico’s van dien, onvermijdelijk is.
En als derde, bedenk eens een oplossing, jij zelf als zogenaamde trekkerchauffeur. En hoe realiseer je die oplossing?
Door Gerlant Zielman | Deel 1 van 3:
De landbouwbedrijven van tegenwoordig zijn in de volksmond mega, vergeleken met 40 jaar terug en de verkeersbewegingen zijn toegenomen. Had een gemiddelde boer toen 25 koeien, tegenwoordig zijn er dat 80. Met die schaalvergroting zijn er ook veel kleine boeren verdwenen. Het gemiddelde grondareaal per bedrijf bestond 40 jaar geleden soms maar uit een paar hectare. Het idee van de politiek in die jaren was; hebben we voldoende voedsel op de wereld, dan krijgen we nooit weer oorlog.
Het gevolg was schaalvergroting, ingegeven door landbouwbeleid vanuit Brussel, met subsidies om boeren vooral meer te laten produceren tot gevolg. Dat gebeurde door het stimuleren van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, maar ook met gegarandeerde prijzen. De stijgende productie en de subsidies zorgden voor een beter inkomen voor die boer. Maar het kon altijd nog beter, vertelden de voorlichters van het ministerie van Landbouw, maar ook die van de bank en de voerleverancier. ‘Buurmans grond is maar één keer te koop’ is een bekende uitspraak en de grondhonger van die groeiende bedrijven zorgde ervoor dat de kleintjes gingen stoppen. Die boertjes verkochten hun grond vaak aan de buurman, of aan een andere gegadigde van iets verderop. Gevolg, meer landbouwverkeer.
Met het steeds verder uitdunnen van het platteland met boerderijtjes en het groeien van de overblijvers, bedacht men dat voor de efficiëntie van de voedselproductie de overblijvende boeren de grond in grotere percelen bij het bedrijf moesten hebben. Overheidsinstellingen als DLV (Dienst landbouw voorlichting) en kadaster bedachten de ruilverkaveling. Boeren ruilden collectief – en gedeeltelijk gesubsidieerd – grond met elkaar, zodat de bedrijven nog efficiënter konden werken. Ze hadden immers grotere percelen bij huis en een goede bijkomstigheid was minder trekkers op de weg en door de kernen. Hebben we het over Noord-Salland, waar de laatste ruilverkaveling een jaar of 15 geleden geweest.
Eind jaren 70 kwam er het inzicht dat er veel te veel melk zou werd geproduceerd en men kwam met subsidies om het produceren van vlees te stimuleren. Als boeren stopten met melken en bijvoorbeeld varkens of kalveren gingen houden, werd dat flink ondersteund. De specialisatie in de sector kwam op gang en in plaats van gemengde bedrijven met koeien, varkens en akkerbouw, werden het veelal gespecialiseerde bedrijven met maar één tak. Bijkomstigheid (in die tijd niet belangrijk) was dat die vleesproducerende bedrijven ook een restproduct produceerden: mest. Maar dat werd op buurmans akker gedumpt, want daar groeide zijn gras of mais voor de koeien weer beter van. De akkerbouwers konden hun grond bemesten met kunstmest en de voedselproductie bleef gegarandeerd.
Eind jaren 80 kwam het besef dat al die mest op één plek niet goed kon zijn voor het milieu. Mestwetgeving zorgde ervoor dat boeren hun mest verantwoord af moesten zetten met het directe gevolg: meer landbouwverkeersbewegingen.
In de jaren 90 kwam er een omslag vanuit Brussel. Men wilde niet langer de voedselproductie subsidiëren, maar een vrije wereldmarkt moest de prijs gaan bepalen. De boer moest ondernemer worden en de overheid trok zich steeds verder terug als regisseur. Instellingen als DLV en kadaster werden opgeheven of geprivatiseerd. Direct gevolg van dit alles was dat de schaalvergroting in de sector een nog grotere vlucht kreeg. Hoe groter het bedrijf, hoe meer korting bij de aankoop van krachtvoer, kunstmest, etcetera, en hoe hoger de prijs voor het eindproduct. Hoe groter de partij die men leverde, hoe hoger de prijs die uitbetaald wordt. In de jaren 2000 werden de mestnormen nog verder aangescherpt. Zelfs de koeienboeren met veel land moesten nu mest af gaan zetten of verwerken in een fabriek. Dit leidde tot, u raadt het al, nog meer transport.
Het groot-groter-grootst-principe blijft zijn werk doen. De kleintjes blijven stoppen en de grotere worden groter. De verkavelde boerderijen werden verkocht. Eerst aan de buurman, maar als hij niet kon of wou kopen aan de hoogste bieder van tien of twintig kilometer verderop. Gevolg? Meer landbouwverkeer, want de mest moet wel daar heen en het gewas wel terug naar de stal. Het leidde ook tot steeds groter wordende combinaties, tot het wettelijke bepaalde van maximaal 3 meter breed, 18 meter lang en maximaal 50 ton. En die dingen rijden bij u door de straat. Hoe meer ze in één keer mee nemen, hoe goedkoper het voor die boer is en hoe goedkoper uw voedsel uiteindelijk bij u thuis in de kast ligt.
Wordt vervolgd.
Meer foto's
