In deze tijd van economische tegenwind komt het regelmatig voor dat in verband met een liquiditeitsbehoefte een directeur/aandeelhouder een aanvullende lening verstrekt aan zijn of haar B.V., of dat een holding-B.V. dit doet ten behoeve van haar dochtervennootschap.
In voorkomende gevallen zal reeds bij het verstrekken van de lening of kort daarna zo zijn dat de terugbetaling onzeker is. In een dergelijke situatie leidt dit tot een afwaardering van deze lening die de directeur/aandeelhouder of de holding-B.V. fiscaal in aftrek wil brengen. Op deze manier betaalt de Belastingdienst mee aan het verlies op de vordering en wordt de pijn iets verzacht.
Voor menig directeur/aandeelhouder is dit het laatste zetje om toch vanuit privé of vanuit de holding-B.V. nog extra liquiditeiten aan de werk-B.V. beschikbaar te stellen.
Helaas is het zo dat de aftrek vanwege de afwaardering van de vordering in veel gevallen door de Belastingdienst niet wordt toegestaan. Zuur in de situatie dat je er vanuit bent gegaan dat de fiscus zou meebetalen aan een verlies op de vordering. Het standpunt van de Belastingdienst is in veel gevallen door de belastingrechter overgenomen.
Wanneer kan de aftrek worden geweigerd? In eerste instantie kan dat indien de belastingdienst kan aantonen dat sprake is van een zogenaamde “bodemloze put-lening”. Dit is een lening waarbij al bij het aangaan daarvan redelijkerwijs vaststaat dat deze niet zal worden afgelost. Daarnaast wordt aftrek geweigerd wanneer sprake is van een lening die onder onzakelijke voorwaarden is aangegaan. De onzakelijkheid is dan met name gericht op een debiteurenrisico welke een onafhankelijke derde nooit zou hebben gelopen en wat ook niet middels aanpassing van het rentepercentage kan worden gecompenseerd. In dat geval wordt alleen nog als gevolg van de aandeelhoudersrelatie de lening verstrekt.
De consequentie van een bodemloze put-lening en een onzakelijke lening zijn dus dat deze niet (tussentijds) kunnen worden afgewaardeerd. Kun je dan nooit hierop een verlies nemen als terugbetaling achterwege blijft? Het antwoord is nee, maar dan alleen slechts indien de dochter-B.V. wordt geliquideerd. Dit is nou net wat in veel gevallen onwenselijk is. De directeur/aandeelhouder kan bij liquidatie van zijn B.V. het verlies tegen 25% belastingheffing in aftrek brengen, bij de holding-B.V. is het liquidatieverlies aftrekbaar tegen het reguliere tarief van de vennootschapsbelasting (20/25%).
Zaak is dus om bij het verstrekken van leningen door een directeur/aandeelhouder of zijn/haar holding-B.V. aan de werk-B.V. zoveel mogelijk uit te gaan van zakelijke voorwaarden, waarbij met name zekerheden van belang zijn. Dit is lastig omdat veel zekerheden inmiddels zijn vergeven aan derden (bijvoorbeeld aan de bank). Aanpassing van het rentepercentage aan het debiteurenrisico is dan de enige mogelijkheid om de lening als zakelijk te bestempelen. Zekerheid vooraf is hiervoor nauwelijks te verkrijgen.
Houdt u er in ieder geval rekening mee dat bij het verstrekken van een lening aan de eigen B.V. het meebetalen door de fiscus bij oninbaarheid passé lijkt te zijn.