Broers en zussen van het gezin Schrijver, in Dalfsen bekend als ‘Vosboer’, zijn zondag bij hun geboortehuis bij elkaar gekomen om te vieren dat ze gezamenlijk een leeftijd hebben bereikt van 800 jaar. Hoog tijd voor weer een familiefoto dus. Het gezin, negen heren en vier dames, bestaat inmiddels al voor de helft uit vutters. De oudste is inmiddels 69, de jongste is 52 jaar.
In 1923 kwam Jans Schrijver met zijn ouders, broers en zusters, vanaf boerderij de ‘Vosboer’ aan de wetering achter Heino, naar het Milligen D31, nu het Sterrenbosch. Jans, opgevoed in een groot en vroom gezin, trouwde in 1938 met Maria Kievitsbosch. In de achttien jaren daarna werden de dertien kinderen geboren, elkaar snel opvolgend. “Maar we hebben daar niet onder geleden. De vijftiger jaren waren echt armoede jaren, doch we kwamen niets tekort”, stellen de kinderen nu.
“Groente uit de eigen tuin werd verbouwd door moeder. Levend vlees was er genoeg te halen in het bos, net als brandhout voor de kachel. Drie zusters van vader wisten via het klooster genoeg kleren te verzamelen, zodat we nooit kou hoefden te lijden. Je werd zuinig opgevoed en ‘samen aanpakken’ was het motto. Daar is niks mis mee. In het eerste deel van de vijftiger jaren was er nog geen elektrisch licht en geen waterleiding. Dus wie op zaterdagmiddag het laatst in de teil moest, koos toch liever voor een emmer of de koude pomp.”
“Maandag was de wasdag voor moeder en die begon vaak al om vijf uur met de kokkepot en het wasbord. Dit vaak tot tien uur in de avond”, aldus het nageslacht. “Toen de wasmachine kwam, een langzaamwasser, kwamen er andere tijden. Zeker toen er een waterleiding werd aangelegd. De wegen waren in die tijd vrijwel onbegaanbaar, met karrensporen van soms wel een halve meter diep. De lagere school en kerk bezochten wij in Hoonhorst. Meestal lopend er naar toe, omdat fietsen ontbraken.”
“Vader werkte in die periode in de bouw of wegenbouw en er kwam niet veel binnen. Voor de noodzakelijke melk werd een koe aangehouden en met de aardappels, die minder groeiden dan het onkruid en kweekgras, konden we net in eigen behoeften voorzien. De grond was slecht en bestond uit klapzand. Gevolg was dat we vele dagen per jaar onkruid moesten wieden. Zodra het mogelijk was, moesten de eersten aan het werk om bij te dragen in de kosten. Hoewel het erg moeilijk was, kregen degenen die wilden leren wel de mogelijkheid.”
“Vanaf de oorlog kwamen in de zomermaanden groepen padvinders die in het bos of op de deel hun bivak opsloegen. Om nieuwe bronnen van de noodzakelijke inkomsten aan te boren werd begin jaren ’60 een ijskast geplaatst bij het kippenhok om ijs te verkopen. Snel gevolgd door een kiosk met snoep en limonade. Ook de eerste kampeerders dienden zich aan. Het woord camping kenden wij nog amper, maar het groeide per jaar.”
“Het gevolg was dat de kippen het veld moesten ruimen. Moeder heeft het kippenhok een halve meter uitgegraven om hoogte te krijgen. Tegen de wanden en het plafond werd hardboard gespijkerd. Van het oude parochiehuis in Hoonhorst werden stoelen gekocht en er ontstond een echte, gezellige kantine. In die jaren was het met elkaar aanpakken en iedereen moest daarin meehelpen. De kantine werd snel te klein. Een tijdelijke verhuizing naar de deel met zelfs een echt biljart, bracht even oplossing. Maar de kantine moest veel groter. Dus samen aan het bouwen, houten spanten over de bestaande kantine en natuurlijk twee keer zo groot. Voor een bouwvergunning was geen tijd, gewoon doen en aanpakken.”
“Het bedrijf kreeg vormen. Jan (elektricien) nam de camping voor zijn rekening en later heeft Willy, na een opleiding in de meubelstoffering, de kantine overgenomen, genaamd ‘Het Boskamp’. Die is uitgebreid tot een restaurant wat er mag zijn. Net zo gevarieerd als de natuur zelf. Ieder heeft zijn eigen weg gevonden en heeft door kunnen borduren op niet zeuren maar aanpakken.”